Kaleb, zoon van Jefunne, was een dapper man,
hij had de slavernij in Egypte meegemaakt
en voelde zich, na de Schelfzee, nu echt vrij daarvan
en was, met Israel, in het Zuiderland geraakt

Kaleb was een van de twaalf verspieders in het land,
uit de stam Juda, zijn naam is verbonden met hond,
zij trokken door Kanaän, tot aan de noorderkant,
na veertig dagen hadden zij het onderzoek rond:

het is een mooi land, vloeiend van melk en van honing,
en zie deze druiven die we hebben meegebracht,
maar elke stad daar heeft een leger en een koning:
wij gaan het niet redden tegen zo’n sterke strijdmacht

maar Kaleb en Josua spraken goed van het land:
de Heere heeft het beloofd, Hij zal het ons geven,
God Zelf is met ons, de Heere staat aan onze kant,
dan is het aantal vijanden ons om het even

het mocht niet baten, het werd veertig jaren nadien
dat zij bij Jericho het land mochten binnengaan,
met Josua als leider, God had daarin voorzien
dat deze strijdheld voor Israël aan ‘t hoofd zou staan

Kaleb was er bij, hij was nu vijf en tachtig jaar:
ik ben nog even sterk als veertig jaar geleden,
geef mij ‘t bergland, ook al wonen Enakieten daar,
ik vrees hen niet, die worden nu door mij bestreden

en zodoende kreeg Kaleb Hebron toegewezen,
tot dan toe was de naam van die stad Kiriath-Arba,
zo staat het over Kaleb in de Schrift te lezen:
hij was de Heere trouw; en Hebron hoort tot Juda

Hebron, daar waren ook de aartsvaders begraven
Abraham, en Isaäk, en Jacob; en ook Sara,
Rebekka en Lea; hun laatste aardse haven,
in Machpela; Rachel in Bethlehem –Efrata

zo leeft Kaleb, de zoon van Jefunne bij ons voort:
echt een dapper man, een krijgsheld, die op God vertrouwt;
Kaleb, tot voorbeeld voor ons, gegeven in het Woord:
zo is de Heer voor ieder van ons die op Hem bouwt

bij Jozua 14, verzen 6 tot en met 15