Ik heb een lieve schoonmoeder,
en hou veel van haar,
maar morgen gaat ze op reis,
haar tas staat al klaar.
 
Zij moet haar man en twee
zonen hier achter laten,
zij wil weer naar huis,
we hadden het al in de gaten
 
Zal er voor haar nog een
plaats zijn in haar land,
of telt ze niet meer mee
en staat ze aan de kant.
 
Zonder mijn schoonmoeder
kan  ik niet verder leven,
ik heb mijn leven aan
haar God en Vader gegeven.
 
Ik zal met haar mee
naar Bethlehem gaan,
samen met God kunnen
we daar het leven aan.
 
(Ruth 1)