Onwetend kind, verborgen voor de wrede Farao,
een mand als ark, zijn zusje wakend in het riet
en badend in het koele vocht een jonge vrouw,
zij weet zich onbespied,
totdat het joch een klagelijke stem opzet;
een drenkeling, vanwaar, hoezo?
 
Het kereltje wordt ras ontdekt
en Mirjam schiet te hulp,
zij heeft haar rappe woordje klaar en meesterlijk gebekt
beveelt zij de verraste koningin een voedster aan
die als een goede moeder voor hem in kan staan.
 
De grote Farao ten spijt,
want eigen vlees en bloed heeft dit verdoemde kind
van zijn omstreden zwaard bevrijd
en als haar zoon bemind.
Zo wordt een moordenaar verleid
door dochterliefs onwetendheid.
 
Die zorgeloze zuigeling, wordt Mozes voor zijn lamgeslagen volk,
eens zelf getrokken uit de doodsrivier,
geen meesterheld, maar hier
een onbeholpen stotterende tolk.
 
Geduldig is hij veertig jaren meegegaan
tot aan de grens van zijn doorleefd bestaan,
en met het uitzicht op de overkant,
sprak hij tot God: ”Daar heb ik dromend naar verlangd”,
om met een blijde glimlach op te gaan
in het reeds lang beloofde land.