Jakob was nog klein,
zat stil op één van de banken,
wat was dat orgel mooi
hij genoot van de mooie klanken.
 
Bidden, zingen, luisteren,
er werd uit de Bijbel gelezen,
mama had gezegd dat
hij wel stil moest wezen.
 
Hij probeerde goed te
luisteren naar de preek,
best wel moeilijk,
omdat hij niet alles begreep.
 
Psalm 146 werd gezongen
men begon met vers 1,
een bekend couplet
dat kent iedereen.
 
“Papa de dominee zei
steeds weer mijn naam,
dus die preek is vandaag
over mij gegaan.
 
Deze zin kwam steeds
weer terug in de preek;
Gelukkig wie de God
van Jakob tot hulp heeft”.


 
 psalm 146:5
Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft,
wie zijn hoop vestigt op de HEER, zijn God,