De hoogleraar in natuurwetenschappen
rust even na zijn vernuftig onderzoek
bidt tot God:

U
milde heerser en liefdevolle Vader
over hetgeen bestaat en leeft
veroorlooft mij nietig mensenkind
steeds meer te bevinden
hoe de ons omringende dingen en krachten
in het verste verleden door Geesteshanden
werden gewrocht  _  heden nog werken

maar de aangenaamste ervaring
is dat bij al mijn ontdekken
de kleinheid der wereld naar voren komt
voor ieder een heerlijk rustgevend verbod
te zien achter bovenmenselijk wonder
Uw Naam blijve eeuwig almachtig.