Als ik aan het droomstille water zit,

uit kijk over het weidse landschap
geniet ik telkens weer van Gods schepping.
 
Ik zie de witte waterlelie blozend mooi wezen
hoor het koren zachtjes ruisen in het veld,
zie de schichtige herten aan de bosrand.
 
Ook is er het lawaai van de oprukkende stad.
Huizen worden hoger, fabrieken groter
mensen die te moe zijn om te genieten.
 
Op een bankje voor een oude hoeve zitten
twee mensen te genieten van de avond.
Zij zien de schepping van dag in nacht veranderen.
 
Mijmerend loop ik verder naar mijn huis
waar ik kijk tegen een hoog flatgebouw
opeens zie ik bloemen op meerdere balkons.
 
Ook in de stad is Gods schepping aanwezig.
Ik heb nog nooit bewust naar dat gebouw gekeken,
maar nu weet ik dat dat deel ook Zijn schepping is.