De koninklijke Iris
gaat op reis naar het paradijs
in paarse feestkledij trekken
andere wijze maagden met haar mee
met de lampen brandend.

Onderweg ontmoeten ze
de blauwe regen en er is
geen kruid tegen gewassen
tegen die twee zelfs
geen vergeet-mij-niet
spoorslags gaan ze
eensgezind op hun doel af
als zondagskinderen hemelhoog
speurend naar de volmaaktheid
in een onvolmaakte tijd.

Beneden langs de weg
woekeren de verloren zaadjes
hongerige bekjes pikken ze op
ernaast zoekt het onkruid vrijelijk
of het nog een plekje vindt
op het stekje waar eertijds
de witte hyacint stond - er gebeurt wat
in een benevelende ochtendstond.