Wij geloven niet meer in een wonder.
Vinden het niet meer zo bijzonder
Als ze dagelijks om ons heen gebeuren.
Als bloemen uit hun knoppen scheuren.
Als de zon de aard verlicht,
Een glimp toont van Gods aangezicht.
 
Als doodgewaande bomen spruiten.
Als vogels levensvreugde uiten
In ochtendzang of rustgebed.
Wie heeft hen daartoe aangezet?
Die zich op vaste tijden,
Door nestdrang laten leiden.
 
Flora, fauna, mensental.
God bestuurt ze overal.
Alle schepselen op aarde.
Levend in die schone gaarde.
Uit niets heeft Hij die voortgebracht.
Voorzien van bonte praal en pracht.
 
We vinden het zo horen,
Dat nieuw leven wordt geboren.
Toch blijft het tot vandaag uniek,
Want nergens staat er een fabriek,
Die leven schept in één produkt.
Dat is geen sterveling gelukt.
 
Een zieke die geneest,
Voor wiens leven werd gevreesd.
De omkeer die nieuw leven bood,
Aan een paria in de goot.
Een narrow escape in het verkeer,
Je bofte toch maar weer.
 
De regenboog, het fenomeen
Dat na de zondvloed ons verscheen.
Het palet primaire kleuren
Dat sombre zielen op doet fleuren,
En een zegel van belofte is.
Een duurzame verbintenis.
 
Zie, dat 't al zijn eigen tijd heeft.
Die regelmaat in al wat leeft.
Het tijdsverloop aan 't firmament.
Nauwkeurig, stipt en efficiënt.
Kometen, sterren, maan.
Elk heeft daar zijn eigen baan.
 
Daar alles automatisch gaat,
Zo nauwgezet, zo accuraat,
't Gaat aan ons gewoon voorbij.
Geen oog meer voor Zijn makelij.
Sta eens stil bij wat God geeft.
Zie Zijn rijkdom, waarin je leeft.