Tussen de stralen van schitterend goud.
Zie ik nog mijn schaduw bewegen.
Ik loop met een langzame tred.
Over de zonovergoten wegen.
Het lijkt alsof boomtakken mij slaan.
Ze bewegen zich langzaam en zeker
langs mijn postuur dat voor mij uit wil gaan.
En de wolken, ze worden steeds bleker.
 
Ze verdwijnen als sneeuw voor de zon.
En ik zie ook mijn schaduw verbleken.
Zo ontstaat een schone ochtend tijd.
Waaruit de dauwdruppels zijn geweken.
Het morgenrood heeft een gouden gloed.
En bedekt de hemel met schitterende kleuren.
De zonnestralen geven de aarde weer moed.
En de hemel heeft haar reuk weer doen geuren.
 
Zo loop ik langs wegen in de stralen van goud.
Mijn schaduw is nergens meer te bekennen.
De zon heeft haar glans over mij uitgespreid.
En de boomtakken zullen mij niet meer herkennen.
De dag vordert gestaag, de avondzon daalt neer.
Waardoor weer mijn schaduw komt groeien.
Maar als eens mijn schaduw stil zal blijven staan.
Zal Christus lichtstraal uitbundig in mij gaan bloeien.
 
Zo gebruikt God de zonnestralen van goud.
Om warmte en rust aan zijn kinderen te geven.
En de schaduwen aan zijn trouwe Vaderhand.
Zal Hij eens met gouden zonnestralen omgeven.
Geen mens zal bij Hem in de schaduw staan.
Hij zal ze allen in Christus doen herleven.
En elke nieuwe dag zal zonovergoten zijn.
Daar bij Hem waar eeuwig leven is gegeven.