Je moet nog wennen aan de stilte,
je huis, dat is je huis niet meer.
Je hart voelt steeds die lege kilte,
om 't afscheid van je liefste weer.
Je ogen dwalen door de kamer,
en blijven rusten op die plek.
Die lege stoel daar bij de ramen,
was tot voor kort zijn vaste stek.
Je geest herinnert zich de dingen,
van alles wat je samen deed.
Het wandelen, het praten, zingen,
de jaren die je samen sleet.
Je oor hoort telkens nog zijn treden,
dan lijkt het of hij binnenkomt.
Maar in je hart weet je, die schreden,
zijn sinds die dag, voorgoed verstomd.
Je hart vloeit over en schreit tranen,
je sluit je ogen zacht en bidt.
Als tussen roodberande banen,
je plots bemerkt dat God er zit.
Je hoeft, je niet meer in te houden,
al lijkt het leven zwart omfloerst.
Huil nu maar uit aan Vaders schouder,
die met jou nieuwe wegen koerst.
Justus. A van Tricht
22 april 2006