Er ligt een kindje in de kribbe.
Er ligt een kindje in de stal.
En bij Hem staan een os een ezel.
Men noemt Hem koning van het al.


Maar dit is toch geen onderkomen.
En zelfs geen koninklijk paleis.
Is dit het kind waarvan wij dromen.
Waarvoor men zong het Kyrieleis.


Er ligt een kind gehuld in doeken.
Er ligt een kind gehuld in ’t stro.
Toch wil ik graag dit kind bezoeken.
En kniel ik neer tot zijn niveau.


Er ligt een kindje in de kribbe.
Dat kind heeft mij als mens aanvaard.
Want door het kindje in de kribbe.
Wordt mij Gods grote liefd’ verklaard.


Hij immers heeft dit kind gezonden.
Sprak; ‘k heb jouw en de wereld lief.
Dit kind draagt al je schuld en zonden.
En God noemt mij Zijn hartendief.