Met os en ezel als getuige,
staan Jozef en Maria daar.
Als herders, wijzen, zich doen buigen,
voor ’t kind vol eerbied in gebaar.
Hun blikken doen het kind aanschouwen,
wiens oog hun aller hart verwarmt.
En dat met ’t licht wat er doet stralen,
hen allen liefderijk omarmt.
Geen groot paleis als onderkomen,
maar slechts een kribbe in een stal.
Is dit de vorst waar zij van dromen,
die mens en wereld redden zal?
Ja, dit is ’t kind dat eens zou komen,
dit is de Zoon van God beloofd.
Al blijkt een stal Zijn onderkomen,
en eens gekroond als ’s werelds hoofd.