Dat kronkelend piertje heb ik niet gered.
Daarna wél een spin met dunne poten.
Daar heb ik een glas overheen gezet.
Vanuit de gootsteen ging dat net.
Iets eronder, hup naar buiten.
Vogels die ik hoorde fluiten
komen niet op mijn terras,
dood dus niet nabij was.
Daarna zag ik een zilvervisje, zoals soms gebeurt.
In mijn huis voelen ze zich in vochtige omgeving thuis.
Het insect racete ditmaal over de tegels van mijn keukenvloer.
Mijn geschoeide voet heb ik er vegend op gezet en dat níet betreurd.
Later werd een vlieg het haasje.
Dat vind ik zowel een hinderlijk dier
als een onhygiënisch vrouwtje of baasje.
Als de mepper doel treft, doet me dat plezier.
Wél: “Sorry, dat ik je naar de vliegenhemel stuur.”
Sorry ook tegen kleine spinnen binnenshuis, op een muur.
Me bevrijden van mijn kwelgeesten?
Het leek onbegonnen werk met de miertjes.
Die taaie, vastberaden, onverschrokken diertjes
terroriseerden enkele dagen achtereen mijn aanrecht.
Ze maakten me wanhopig, wat ik niemand heb gezegd.
Waarom ik met voornoemde dierenverhalen begin?
Dat komt door een natuurwondertje, een spin.
Een zwart stipje zag ik, op mijn plafond,
dat zich dan hier, dan daar bevond.
Verwijderen kon niet door mij,
want ik kan er niet meer bij.
Mijnheer of mevrouw spin heeft niet gewacht
op mijn hulp die een stofzuiger zou hebben gebracht.
Vanochtend daalde het minuscuul schepsel “zomaar” af
op mijn ooghoogte aan een flinterdun draadje; het spinnetje
vond tussen mijn snel dichtklappende handen zijn of haar graf.
In zacht beschermende handen ving ik ooit een vlinder.
Die gaf ik de vrijheid: schoonheid geeft geen hinder.
Dit alles doet me eraan denken
mijn aandacht te schenken
aan behoud van Leven
én aan verwijderen
van gevonden
zonden.