De Bijbel die ik ergens had:
de letters dansen op mijn blad,
verten zijn door mijn tranen mistig;
verdrietig verraad, woede woedt listig.

Ik pak een loep, die dichtbij vergroot:
er is geen beeld meer dat niet loog.
Ik pak een bril, het licht veel te fel
door het donker waarin ik baad.

Een ander, nieuw montuur, bevat
roze glazen, glans die niet bestaat.
Het licht valt door een prisma heen:
ik zie plots kleuren van de regenboog.

Ik zocht naar echte, ware werkelijkheid,
naar het warme, heldere, zonneklare.
Gods liefdelicht valt nu in mijn hart:
ik zie in elk, ieder mens, de Ware.

Jij medemens, Gods beeltenis,
al is het nog zo verwrongen,
Zijn puur en stralend Licht
is tot me doorgedrongen.

Ik was zo stekeblind:
mijn focus alleen gericht
op mijzelf, klein mensenkind,
op wie mij misschien minnen kon
en ik vergat eens goed te kijken,
want ik zag niemand meer
die nog op U zou lijken.

Dank dat U mijn ogen opendeed
om U te ontmoeten in liefde
die altijd weer vergeeft:
U, grote God, die leeft.

Uw liefde straalt mij nu tegemoet
in ziende alsook in blinde ogen.
U vult met Uw ware beeltenis,
met een hart vol mededogen.

Toen ik blind was, niet zag,
niet kon of wilde kijken
was ik zo kil en koud,
steen tot op het bot, 
trots onbewogen.
Zo anders, God,
nu ik zien mag.

Eind 2002, n.a.v. van de laatste weken samen met mijn stervende moeder {jcomments on}
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment