Hoe juichten wij! Ons leger had gewonnen!
Blij danste ik mijn vader tegemoet.
Ik was de eerste die hem heb begroet.
Een nieuwe toekomst was voor ons begonnen.

Nacht is het nu. En ik, totaal gebroken,
ik wacht in zak en as de ochtend af,
waarop aan mij voltrokken wordt de straf
voor wat zo onbezonnen werd gesproken.

Geen enkele man zal mij ooit nog beminnen.
Geen enkel kind zich nestelen in mijn schoot.
Mijn jeugd en schoonheid stranden in de dood.
Nooit zal meer komen wat nog moest beginnen.

O God, U kent mijn angsten en mijn vragen.
U bent toch God bij wie mijn toekomst is?
Blijf dan bij mij in deze duisternis
en wil mij veilig in uw armen dragen.

(mel.: psalm 87)