Hoog in toren speelt de beiaardier,
en laat de klokken van zijn beiaard horen.
Verheven boven 't bruisend stadsvertier,
klinken hun stemmen die mijn hart bekoren.
Zij buitelen van hoog tot laag door een verweven,
met bronzenklank van licht en zwaar geluid.
Dat over stad en velden weg doet zweven,
en waaiend op de hoge winden uit.


Hun tinkelend geluid dat blij weerklinkt,
in 't samenspel van speelse harmonieen.
Is wat tot in de huizen ver doordringt,
en horen laat van muzikale fantasieen.
De klokkenist wiens vuisten het klavier beroeren,
de stokken slaand met rustige ritmiek.
Laat stem voor stem de klank ten hemel voeren,
die genoteerd staat op een blad muziek.


De klokken zingen blij hun vrolijk lied,
en hun cadans doet iedereen verblijden.
Wie naar het topje van de toren ziet,
hoort hoe hun stemmen samen glijden.
Met stil ontzag geboeid door wat zijn oren horen,
door wat de beiaardier aan 't carillon onthaalt.
Wordt door hem zwoegend in die hoge toren,
door 't klokkenspel iets van geluk verhaald.


Want feestelijk en blij weerklinkt hun stem,
die zij al parelend en hoogverheven.
Verheffen boven land en stad om hem,
ook tot de mensenharten uit doen zweven.
Om iets van vreugde en geluk daar in te leggen,
wat doorblijft klinken als hun stem eens zwijgt.
Zodat hun woorden toch iets blijven zeggen,
dat voor elk mens opnieuw zijn waarde krijgt.
Justus A. van Tricht


26 april 2006